Logboek 2020/1 Naar Antarctica
Bark Europa, Drake Passage (3)
Vrijdag 28-02-2020
Om half acht gisterochtend een snel ontbijt en weer op wacht, nu met Ashley, een jongedame uit de USA waar ze werkt bij de visserijinspectie. Ze komt zelf niet aan boord van de schepen, maar werkt met dataverzamelingen (‘big data’) om na te gaan of de vissers zich aan de wet houden. Ze houdt van sturen en dat laat ik graag aan haar over. De regen is weg, het is minder koud, de wind is terug naar 20 knopen uit het westen. De crew zet zeilen bij en daardoor lopen we toch nog ruim 7 knopen. We doen driemaal het stuurwiel en tweemaal uitkijk op het voordek (foto hier). De zeegang is nog steeds fors.
In het wheelhouse hebben ze de gribfiles op het plotterscherm staan. Die kunnen ze om de vier uur oproepen en aan de hand van de uitgezette koers naar Elephant eiland kunnen ze precies zien wat de wind de rest van de dag zal doen. In dit geval afnemen omdat ze steeds dichter bij de kern van het lagedrukgebied komen. De aanhangende fronten trokken gisteren en vannacht bij met de regenbuien en veel wind. Waarschijnlijk zullen we moeten motoren en mogelijk komt er verderop tegenwind, aan de andere kant van de kern van het Laag.
Na de lunch om 13.00 uur zakt de wind als verwacht steeds verder in. Geleidelijk aan komt de zon door en werpt prachtige schitteringen op de golven. Het schip gaat steeds meer slingeren omdat de druk uit de zeilen raakt. De zeilpakken gaan uit en steeds meer zeezieken vertonen zich voorzichtig aan dek. Om 14.45 uur gaat tenslotte de motor aan, de zeilen worden één voor één opgedoekt. Iedereen vertoont zich aan dek, groepjes zitten te praten op de banken op het achterdek. Ik praat met Marcel, een internist uit Nederland, over koetjes en kalfjes en dat is prima. Om drie uur ga ik in mijn kooi een dutje doen, want vannacht heb ik weer wacht, namelijk van middernacht tot 4 uur.
Om half zes in de middag ben ik wakker en weer in het dekhuis, en drink een glas rode wijn. Dan gaat iedereen in de rij staan voor het luik van de kombuis voor de maaltijduitgifte. Vandaag boerenkoolstamppot, mét spekjes en rookworst. Daarna het dagelijks praatje van de kapitein. We zitten opeengepakt in het dekhuis. Waar zijn we? De kapitein wijst het aan op de zeekaart van de Drake Passage. Ongeveer op tweederde. Opeens roept iemand van buiten: ‘Whales! On starboard!’ We stormen naar de ramen en verdraaid, ze zijn er. Kleintjes, net dolfijnen. Het lijkt alsof ze een gracieuze dans uitvoeren, springen half uit het water, bruingrijze haast elfachtige wezen die soepel door een golf duiken, oprijzen en zich weer terug laten zakken. De kop lijkt op de bodem van een fles. Inderdaad, zegt de Spaanse bioloog Jordi, het zijn Southern Bottlenose whales (in het Nederlands is dat Zuidelijke Butskop), tamelijk zeldzaam op deze plek en op dit tijdstip in het jaar. Helaas, het duurt niet langer dan een minuut of tien. Het is half negen, ik ga nog een paar uur slapen voor mijn wacht (van middernacht tot 4 uur in de ochtend).
Als ik tegen kwart voor twaalf in het dekhuis terugkeer is de toestand heel anders. Het is koud en klam, regen en buiswater slaan tegen de vensters. Mensen wachten met bleke gezichten op hun wacht. Iemand is in haar hut uitgegleden en op haar hoofd gevallen tegen de bedrand. Het bloedt, maar hechten was niet nodig zegt de scheepsarts Sanne, maar een wacht lopen zit er niet in. Inderdaad hebben we tegenwind uit het zuidoosten, de richting van Elephant eiland, en de wind neemt toe tot 28 – 30 knopen. Buiten wordt om hulp geroepen om de zeilen te verzetten en sommige in te halen. Het is hard werken op het kletsnatte, schuimende dek. Vanwege het vele buiswater over het voordek wordt de uitkijk verplaatst naar het achterdek, ter weerszijden van de brug. Daarachter hebben Jan, de Belg uit Brugge, en ik het stuurwiel. Koers 160 graden. Het is aardedonker en om het schip heen sissen en stomen schuimende golven langszij. Na dertig minuten hebben we het aardig koud en zijn blij dat de aflossing de trap op klimt.
Ik duik bij de brug binnen om te kijken wat er aan de hand is. De wind neemt wat af maar gaat steeds meer op de kop staan. Kruisen naar het eiland is geen optie, de Bark Europa kan niet echt aan de wind zeilen. Hooguit 70 graden. Het is duidelijk, zonder hulp van de motor is het eiland onbereikbaar. In het dekhuis warm ik me op en kom wat bij. We horen dat de beide motoren van het schip worden gestart. Ik ruik diesellucht en balanceer op de rand van zeeziekte. Languit liggend op de bank gaat het langzaam over. Na een uur is de tweede wacht van Jan en mij, weer aan het roer. Het is vechten op het slingerende schip. Vechten met het zeilpak, met mijn rechterhandschoen die niet goed wil zitten, vechten met de veiligheidsriem tot hij goed zit. Langs de looplijnen op het main deck trekken we ons voort naar de trap en langs de brug naar het achterdek. Laurence uit Luxemburg slaagt er desondanks in een kort filmpje van de heksenkelder te maken (hierboven). Daarin zie je me tegen het einde aan komen lopen in mijn gele zeilpak, in de linkeronderhoek, me vastklampend aan een stormtouw. Ik ga op het achterdek met mijn rug naar de wind staan, anders slaat de regen vol in mijn gezicht, en klik me vast. Die handschoen zit nog steeds niet goed; mijn pink wil niet mee. Dat is de pink waar mijn Dupuytren-contractuur het ergst is. Ik negeer het, maar het voelt niet prettig. Het halve uur duurt voor mijn gevoel twee keer zo lang als bij de vorige wacht.
Terug in het dekhuis. Er zijn leden van onze wachtgroep uitgevallen. Jullie moeten zo invallen voor de uitkijk, zegt wachtleider Martin uit Berlijn. Jan vraagt een emmertje, hij geeft het op. Ik wil weer naar buiten gaan, maar opeens meldt zich een grote Australiër met zijn vrouw. ‘Wij doen het wel.’ Opluchting. Ik lig op een bank en wacht het einde van de wacht af. Er worden grappen gemaakt die je meteen weer vergeet. Tenslotte waggel ik de trap af en de gang door naar mijn hut. Moeizaam kleed ik me uit en hang het natte zeilpak en de handschoenen in de lange gang over de radiator tegenover onze hut en laat me in mijn kooi vallen en val als een blok in slaap.
Rond zeven uur wordt ik wakker. Alles is minder erg als het licht is. De motoren lopen nog. Ik dommel nog een halfuurtje. Bij het ontbijt in de lounge wordt gezegd dat het nog 160 mijlen is naar Elephant eiland. We lopen 6 knopen, dus reken maar uit dat we vandaag nog niet zullen aankomen. Nog een nacht, dus. In de bibliotheek onder het achterdek is het altijd rustig. Ik schrijf er iedere dag mijn verslag op de computer en sla het op. Twee bemanningsleden slepen een zeil naar binnen dat vannacht scheurde. Ze gaan het gat dichtnaaien.
Om half elf krijgen we instructie in het dekhuis over de maatregelen en technieken die we moeten gebruiken om zoveel mogelijk microben van onze kleren af te zuigen met een vacuümstofzuiger om contaminatie te voorkomen. Althans van de kleren waarmee je in Antarctica aan wal gaat. Terug naar boven